En de vrouwe zei, terwijl dczijderuttelde;
Eeusje, ik ben t'einden alle markten ter
liefde Gods, draag mij naar uwe logie, en
zendt den dokteur halen.
Reusje die goêhertig is, peisde in zijn
eigen zeiven, 't is toch een redelijk schepsel
Gods dat hier te zuchten ligt, en zonder
verder o/erleg, lichtte hij de zuchtende
vrouw op zijne breede schouders, en bracht
ze onverwijld naar zijne logie, waar hij ze
ten besten meugelijk, op een strooien bedde
nêere lei. Reusje en is nooit voor de glorie
geboren.
Reusje telefoneerde dadelijk naar twee
docteur- die. seffens bijkwamen, de lijdende
vrouwe onderzochten, en, hunne schouders
optrekkende, zeiden Une colère rentree
cas désespéré. Die docteurs spreken altijd
latijn of eentwat die er op trekt, en Reusje
en verstaat niet anders dan vlaainsch.
En Reusje, die goêhertig is, vroeg watis er
te doene
Van tijd tot tijd een spotje koud water,
zeiden de dokèeurs, en ze gingen er van
deure, net alsof ze zouden geware geweest
zijn dat de oude vrouwe haren porte-monné
verloren had.
Reusje volgde het recept ten besten moge
lijk, zoodanig dat de vrouwe een weinig
bekwam
En Reusje, die ook nieuwsgierig is, en die
geern weet voor wie het zijne goêhertigheid
ten pande geeft, meende te mogen vragen
wie hij voor handen had.
Reusje, pakt ne stoel en zet u neêre,
snuit de keerse dat wij klaar zien, ik ga u
mijne treurige geschiedenisse vertellen.
Ik. ben, zoo sprak ze, te Mechelen ge
boren, tijdens een fameus congres, in 1846
of in 1856, 'k en weet het op geen tien jaar
meer, zoodanig hebben de wisselvalligheden
van mijn leven my het tellen ontleerd... en
om het al te zeggen, 'k geloove dat men mij
nooit en heeft leeren tellen.
Mijn peter zei dat ik het schoonste kind
van de wereld ging zijn, en dat bij het uit
spreken van mijnen name, gaasck België
ging in verrukkinge staan.
Hij voegde erbij dat ik zou heerschen over
koningen en volkeren, dat er niemand, noch
in politieke, noch in magistrature, noch in
leger, noch in bestier gelijk van welken
aard ook, iets of iemand en zou geworden
zijn, als hij niet en kon bewijzen dat hij in
de plooien van mijnen mantel had beschermd
geweest.
Mijn vader heette Jan Braaien ik Rosalie.
Mijn vader was preusch met zijn kind, en
als ze hem deden bemerken dat ik \oo snel
was, en dat mijnen doopname... al\oo wat
al te... kerkelijk was, stemde hij gemakke
lijk toe om Rosa te laten varen, en maar
den steert te behouden. Van toen af heette
ik Lie Braal
En van toen af ook was er ne steert
In cauda venenum.
Eikendeen vond dat het alzoo zeer wel
klonk en ik geloofde dat en 'k liet mij be-
wierookeu.
De walen zelve slokten de brokke in en
ze noemden mij madam doctrine schoon
ïknog jonge dochter was. En alzoo wierd
ik eene soorte van Triene.
Ellendige voorbode van al de veranderin
gen die gingen volgen.
En och arme Wat heb ik bitter al dien
wierook beklaagd
Mijne kinders ge zult me begrijpen,
Reusje, hebben mij mijnen wierook ver
weten, en mij, hunne moeder verloochend...
ja, verloochend 1 En dat tot zoo verre en
zoo vele, dat zij mijnen name niet meer en
willen dragen... 'tEn zijn de kleinkinders
niet meer van Jan Braaiook de kinders
niet meer van Lie Braai... Neen 'tl
Z'heeten zich, en zij zijn er preusch meê:
Radikaal
En dat en kan ik niet kroppen.
Lijk of een dingen zou kunnen verbeteren
met kaal te worden
Kletsik zou daar nog over kunnen.
Reusje is goêhertig, en 't meende hier te
moeten tusschenkomen om te zeggen
maar vrouween ontstel u niet...
Laat mij voort zeggen Reusje, en mijn
herte openen, 't doet mij deugd I
Mijue kleinkinders drijven de boosheid
nog verder.... ja, nog verder. Zij heeten zich
sociaal. Aal blijft nog als familietrek
maar nog enkel uit eerlijke schaamte, want
zij voegen er reeds isten bij, net als of zij
van hunne grootmoeder beschaamd waren..
Ja, Reusje, Lie Braai is om heuren hoog
moed deerlijk gestraft
Eu dat en ware nog al te gare niet Reusje,
dat ik niet en voorzag dat het nog zal verer
geren.
Mijne kleinkinders, geloof mij zullen nog
wat erger opvolgers hebben
Reuye, verzet de keerse als 't u belieft,
het licht doet zeer aan mijne oogenGoed
zoo, dank-je...
Horkt Reusje, 't zullen anarchisten
zijn, noch min, noch neer Reusje, als 't je
beliefd, zegt dat aan 't Ypersch volk...mijne
rekeninge zal anders al lang genoeg zijn.
En pertank, k moet het rechtzinnig be
kennen, Reusje. Tot over eenige dagen was
ik nog van t oud geloove. Ik had hooren
zeggen dat mijn ras hier te Yper, ging her
leven en ik ben gekomen ongelukkiglijk
met een kaartje voor gaan alleene, en
niemand en heeft de oude Lie van Mechelen
erkend... niemand zelve Ernest niet...
En 't is dat die mij gepakt heeft
'T zal mijn leven kosten, en 'k sta zonder
kaartje om weêre te keeren
Reusje is goêhertig....
T vernieuwt het sputje koud water en 't
zegt troostende
Rosalie tracht wat te rusten. 'K zal
van den burgemeester trachten eene «feuille
de route» te krijgen.
Maar per naasten laat uw volkje hier al
leene boeren.
Druk Callew«ert-De Meulenaere, Yper.
ij
•i*